Eind januari 2024 ontving het DWHC een melding van een stervende vos langs de weg in de Groesbeek die door de dierenambulance Nijmegen werd opgehaald. De vos is naar een dierenarts gebracht die het stervende dier uit zijn lijden heeft verlost. De vos werd voor onderzoek opgehaald door het DWHC.
De vos was een volwassen, goed doorvoede vrouwelijke vos. Ze was niet drachtig. Mogelijk werd dit veroorzaakt doordat op haar eierstokken meerdere blazen (cysten) aanwezig waren. Het dier had geen uitwendig zichtbare verwondingen, maar de aanwezigheid van onderhuidse bloedingen, een gescheurde lever en bloed in de buik wees wel op trauma. De lever en de galgang waren hevig ontstoken en de vos had een matige longontsteking. Testen op de Ziekte van Weil (Leptospirose) en hondenziekte (Ziekte van Carré, Canine Distemper) waren negatief. Daarna is de vos getest op het adenovirus (Canine adenovirus-1, CAV-1), en deze uitslag was positief (PCR test).
Het adenovirus CAV-1 is een virus dat bij roofdieren voorkomt, zoals hondachtigen (Canidae), beren (Ursidae), marterachtigen (Mustelidae) en stinkdieren (Mephitidae).
Het virus is vooral bekend als ziekteverwekker van één van de klassieke hondenziekten en is onder verschillende namen bekend: Hepatitis Contagiosa Canis (HCC), ‘infectieuze hepatitis’, besmettelijke leverziekte en Ziekte van Rubarth.
Bij niet ingeënte honden kent deze ziekte veelal een ernstig verloop, en bij pups is de aandoening vaak fataal. De lever, nieren en ogen van honden kunnen o.a. worden aangetast door het virus. Honden die de infectie overleven, kunnen nog enige tijd het virus via de urine uitscheiden. Het virus kan in het milieu nog vrij lang besmettelijk blijven.
Inenting van honden om te beschermen tegen HCC is onderdeel van de basisvaccinaties die pups krijgen vanaf een leeftijd van ca. 6 weken met een laatste vaccinatie op een leeftijd van 6-12 maanden. De eerste inenting tegen HCC zit in de ‘cocktail’ die de hond rond de 12 weken krijgt. Na deze basisvaccinatie wordt een herhalingsenting om de 3 jaar aanbevolen.
Het virus CAV-1 is ook bij meerdere in het wild levende roofdiersoorten vastgesteld, waaronder vos, otter, bruine beer en stinkdier. Wilde dieren tonen niet altijd duidelijk ziekte, maar ze kunnen er soms wel aan doodgaan.
Dat ook vossen aan de ziekte kunnen lijden, blijkt wel uit de benaming die je in de literatuur voor deze ziekte bij wilde dieren tegen kunt komen: ‘fox encephalitis’. Deze naam is gegeven omdat bij vossen voornamelijk het centraal zenuwstelsel zou worden aangetast. Een deel van de bekend zijnde gegevens komt echter uit experimenten en van gehouden (pels)dieren. De ziekteverschijnselen en aangetaste organen van wilde dieren die via natuurlijke weg besmet zijn geraakt, zijn relatief weinig beschreven.
Een Brits artikel uit 2010 beschrijft drie gevallen in vrij-levende vossen (Vulpes vulpes) in Groot-Brittannië (UK) die ziek naar een opvangcentrum waren gebracht en binnen 2 dagen stierven. Het betrof een jonge vos in 1995 en twee vossen in 2000 waarvan de leeftijdscategorie onbekend is. Alle drie hadden ze (milde) geelzucht, het dier uit 1995 was sterk verzwakt, de twee uit 2000 waren apathisch, verder vertoonden ze geen symptomen. Bij sectie viel behalve de geelzucht, de bloedrijke lever en matig vergrote lever- en darmscheil-lymfknopen op. Microscopisch was in de lever uitgebreid weefselsterfte (necrose) zichtbaar, en in de milt en lymfknopen viel het tekort aan witte bloedcellen op. In de lever- en nier-celkernen werden ook typische afwijkingen waargenomen, zogeheten ‘intra-nucleaire insluitlichaampjes’. De hersenen van deze drie dieren waren niet onderzocht. Bij alle drie vossen werd een CAV-1 infectie aangetoond (d.m.v. virus isolatie).
Een recenter Brits artikel (2016) beschrijft twee uitbraken onder jonge, twee tot vier maanden oude vossen, in twee verschillende opvangcentra in 2011 en 2013. In 2011 gingen vier van de vijf vossenpups die samen in een hok zaten, binnen twee weken dood. Hierbij werd alleen wat diarree op de grond van hun verblijf gezien. Bij de uitbraak in 2013 zijn negen jonge vossen in korte tijd doodgegaan. Een paar vossen hadden neurologische afwijkingen. Van deze uitbraken werden vier dode vossen overzocht. Bij sectie viel de vergrootte lever met afwijkende kleur op, en een dier had geelzucht. Microscopisch werden dezelfde hierboven beschreven lever- en nierafwijkingen waargenomen. Daarnaast zagen ze ook ontsteking en afgestorven cellen in en rondom bloedvaten, óók in de hersenen.
CAV-1 besmetting kan dus dodelijk zijn bij vossen, maar is het lang niet altijd. Dat blijkt o.a. uit een studie die de levers en nieren van 86 geschoten vossen uit Italië (n=36), UK (n=21) en Duitsland (n=29) onderzocht. Aanwezigheid van CAV-1 virus-materiaal werd aangetoond in de nieren bij 28% (10/36) van de vossen uit Italië, 38% (8/21) van de vossen uit de UK en 3% (1/29) van de vossen uit Duitsland. In de lever werd geen virus-materiaal aangetoond. De nieren en levers uit Italië en UK werden ook microscopisch onderzocht, waarbij geen afwijkingen werden gevonden die duidden op ziekte door CAV-1 infectie (zoals intra-nucleaire insluitlichamen, levercel necrose, ontsteking van bloedvaten). Deze bevindingen duiden erop dat lang niet alle besmette vossen ziek worden en sterven, maar dat ze mogelijk wel nog enige tijd virus zouden kunnen uitscheiden in de urine, net zoals van HCC herstelde honden nog tijdelijk doen.
Scandinavisch bloedonderzoek van vossen (vos, poolvos (Vulpes lagopus)) en wolven (Canis lupus), toonde aan dat CAV-1 antistoffen ook daar wijd verspreid zijn onder de geteste dieren (resp. 59,6 %, 37,8% en 67,7%). Ondanks deze hoge percentages, zijn er geen ziekte-uitbraken onder deze diersoorten bekend, maar slechts een sporadisch dood dier. Dit kan komen omdat dode dieren niet worden gevonden, of omdat ze een hoge weerstand hebben en niet ziek worden, of omdat het type virus dat bij de vossen, poolvossen en wolven rondgaat, minder ziekmakend is voor deze diersoorten.
Bronnen Adenovirus CAV-1 en wilde dieren:
Akerstedt, J., Lillehaug, A., Larsen, I. L., Eide, N. E., Arnemo, J. M., & Handeland, K. (2010). Serosurvey for canine distemper virus, canine adenovirus, Leptospira interrogans, and Toxoplasma gondii in free-ranging canids in Scandinavia and Svalbard. Journal of wildlife diseases, 46(2), 474–480. https://doi.org/10.7589/0090-3558-46.2.474
De Jonge, B., Van Brantegem, L., & Chiers, K. (2020). Infectious canine hepatitis, not only in the textbooks: a brief review and three case reports. Vlaams Diergeneeskundig Tijdschrift, 89(5). openjournals.ugent.be/vdt/article/75529/galley/199639/view/
Dan H. Johnson, Chapter 7 – Miscellaneous Small Mammal Behavior, Editor(s): Teresa Bradley Bays, Teresa Lightfoot, Jörg Mayer, Exotic Pet Behavior, W.B. Saunders, 2006, Pages 263-344, ISBN 9781416000099, https://doi.org/10.1016/B978-1-4160-0009-9.50014-1.
Thompson H, et al. Infectious canine hepatitis in red foxes (Vulpes vulpes) in the United Kingdom. Vet Rec 2010;166:111–114.
Verin, R., Forzan, M., Schulze, C., Rocchigiani, G., Balboni, A., Poli, A., & Mazzei, M. (2019). Multicentric Molecular and Pathologic Study On Canine Adenovirus Type 1 in Red Foxes (Vulpes vulpes) in Three European Countries. Journal of wildlife diseases, 55(4), 935–939.
Walker, D., Abbondati, E., Cox, A. L., Mitchell, G. B., Pizzi, R., Sharp, C. P., & Philbey, A. W. (2016). Infectious canine hepatitis in red foxes (Vulpes vulpes) in wildlife rescue centres in the UK. The Veterinary record, 178(17), 421. https://doi.org/10.1136/vr.103559